Piranga
Hoewel de soorten uit het geslacht Piranga lange tijd tot de tangaren (Thraupidae) werden gerekend, weten we inmiddels dat ze genetisch dichter bij de kardinalenfamilie (Cardinalidae) horen. Deze kleurrijke vogels zijn opvallende trekkers die grote afstanden afleggen tussen hun broed- en overwinteringsgebieden in Noord- en Midden-Amerika.
In het wild bestaat hun dieet voor een groot deel uit insecten, aangevuld met bessen en ander zacht fruit. Vooral tijdens de broedperiode spelen insecten een cruciale rol voor zowel de oudervogels als de opgroeiende jongen.
Piranga rubra
Alle Piranga-soorten vertonen een duidelijk verschil tussen hun zomer- en winterkleed. De mannetjes dragen in het broedseizoen hun felste en meest contrastrijke kleuren, terwijl ze in de winterperiode veel matter en groener getint zijn. Dit helpt hen om buiten het broedseizoen minder op te vallen. De poppen zijn in beide seizoenen overwegend geelgroen, maar kunnen in de zomer iets warmer van kleur zijn. In gevangenschap is het vaak moeilijk om de mannen volledig op kleur te krijgen in het broedseizoen.
Het aantal nesten per jaar varieert meestal van één tot twee, afhankelijk van soort, klimaat en voedselaanbod. Tijdens gunstige omstandigheden, zoals in het zuiden van hun verspreidingsgebied, kan soms een derde legsel worden grootgebracht. In gevangenschap zullen ze vaak maar één ronde doen van twee tot drie eieren. Ze beginnen meestal redelijk laat (eind mei) met het maken van het nest.
Piranga-soorten komen van nature voor in grote delen van Noord- en Midden-Amerika. Ze bewonen voornamelijk bossen, randen van loof- en naaldbossen en semi-open landschappen. Veel soorten trekken jaarlijks tussen hun noordelijke broedgebieden en warmere overwinteringsgebieden, waardoor ze slechts een deel van het jaar op één locatie te zien zijn.
Piranga flava